Een mens is  pas vergeten als zijn naam  vergeten is'
 

Het verhaal van Tonny Feukkink-Freriks (84 jaar)

 September 2019

 

“We woonden in de oorlogsjaren in de Nieuwstraat in Dinxperlo op nummer 88.  In deze straat stond aan het begin bij de Aaltenseweg het Veilinggebouw en verderop de timmerfabriek van Ten Brinke.

Ons gezin bestond uit vader, moeder, Teun, Johan, mijn zusje Johanna, mijn tweelingzusje Wilhelmina, mijn broertje Theo en ons pleegbroertje Wim. In de oorlog woonde opa bij ons en vanaf 1944 nog twee familieleden die vanuit Arnhem vanwege de evacuatie bij ons hun intrek hadden genomen. 

In het begin van de oorlogsjaren kregen we als kinderen niet heel veel mee van de oorlog. De Nieuwstraat was aan de rand van het dorp, want er stonden nog niet zoveel huizen als nu. Mijn vader was druk aan het werk en honger hebben we niet geleden, ook niet toen we met 12 mensen in huis woonden.

Ik weet nog dat op een dag een gewapende Duitse soldaat bij ons in de keuken stond. Ze wilden inkwartieren, maar de hoeveelheid mensen deed hen een ander onderkomen zoeken en zo kwamen ze naast ons bij postbode Kemink en zijn gezin terecht. Veel problemen leverden dat niet op, alhoewel je wel wat voorzichtiger werd. Er zaten ook hele jonge Duitse jongens bij, kinderen nog. Soldaat kon je ze niet noemen. Ik weet nog dat ze eens een keer allemaal buiten moesten opdrukken en één zo’n jongen ging naast een plas op de grond liggen. Die arme heeft het wel geweten hoor. Hij moest wel vijftig keer opdrukken, maar dan midden in de plas. Ik had stiekem wel medelijden met hem, maar ja, dat mocht je niet laten blijken want dan kon je wel eens beschuldigd worden om pro-Duits te zijn. 

Als kind speelden we wel op straat en ik weet nog dat we plotseling een lawaai en geronk hoorden. We doken in de struiken die in de buurt stonden en zagen hoe een Duits jachtvliegtuig naar beneden gezeild kwam, op het dorp af. De piloot was eruit gesprongen, maar te pletter geslagen op straat. Het vliegtuig boorde zich tenslotte in de Hogestraat. Duitse soldaten borgen de dode soldaat. “Ach, das ist doch nur einer der Luftwaffe”, hoorden ik ze zeggen, ik heb dat nooit vergeten. Later werd het vliegtuig uit de dorpsstraat weggehaald”.


Het wordt ernst


“Begin 1945 werd het erg onrustig op straat en in de lucht; de Geallieerden vlogen vaak over. Laag scheerden ze over de huizen en de weilanden en schoten dan zo hun lading af. Dat laagvliegen ging gepaard met een enorme luchtdruk en mijn vader riep ons dan allen bijeen omdat hij wist dat er weer bombardementen volgden. In het dorp was ook een schuilkelder waar we soms allemaal in zaten. 

Op 9 februari schoten de Engelsen granaten af in de buurt van de timmerfabriek aan de Nieuwstraat, waarbij Geven geraakt werd en later overleed. Ze raakten ook de woning van de directeur Ten Brinke, waarbij mevrouw Ten Brinke en haar dienstmeisje Mina Prinzen om het leven kwamen.


In de nacht van 13 op 14 februari voltrok zich een drama wat mijn leven voorgoed zou veranderen. Mijn vader hoorde en voelde weer een vliegtuig aankomen en riep ons bijeen. Plotseling viel een  bom midden door het dak van ons huis en deed zijn verwoestende werking. En toen was het stil. Voor sommigen van onze familie voorgoed stil. Vijf mensen verloren het leven waaronder mijn moeder, mijn 13-jarige zus Johanna, mijn 9- jarige tweelingzusje Wilhelmina en mijn jongste broertje Theo van 6 jaar. Ook mijn tante Wilhelmina uit Arnhem kwam om het leven. Waarschijnlijk was het munitiedepot in het veilinggebouw het doelwit geweest.

Ik weet nog dat mijn opa mij aan mijn haren uit het puin trok en mijn vader schreeuwde om een mes, want zijn vingers zaten beklemd onder een groot stuk steen. Hij wilde met een mes zijn vingers afsnijden. Mijn broers Teun van 17 en Johan van 15 en ons pleegbroertje Wim, opa en de oom uit Arnhem hadden het overleefd, net zoals onze hond. Opeens stonden de Duitsers daar en hebben iedereen uitgegraven. Ik kan mij nog vaag herinneren dat iemand mij in zijn armen hield. Mijn vader was zwaargewond maar leefde. We werden allemaal naar het noodhospitaal aan de Weversstraat in Dinxperlo gebracht, ook de overledenen. Daar was Dr. Smit met een aantal nonnen elke dag druk in de weer met het verzorgen van de gewonden. Mijn moeder en zusjes, broer en tante werden enkele dagen later vanuit de Weversstraat met paard en wagen naar de R.K. Begraafplaats in Breedenbroek gebracht en daar in één graf begraven. Van hen heb ik nooit afscheid kunnen nemen, want de kisten waren al gesloten”. 


Het leven gaat verder


“Mijn vader lag nog steeds in het ziekenhuis en samen met mijn broers Teun en Johan moesten we zien dat we ergens konden wonen. We kregen een huisje toegewezen in de buurt van het zwembad. Grievingshuis, als ik mij nog kan herinneren.Mijn pleegbroertje Wim werd weggehaald door een instantie en mijn opa en oom gingen elders wonen. Waar weet ik niet precies.  Ik was 9 jaar en redelijk van slag door al het gebeuren. Mijn broers moesten zien dat ze aan eten kwamen en moesten ook koken. Ik kan mij nog maar weinig herinneren uit die periode; zelfs niet zo goed aan de laatste fasen van de oorlog. Op één of andere manier is dat totaal uit mijn geheugen gewist. Wel weet ik dat we het hebben overleefd, door eenvoudig de schouders eronder te zetten; we moesten ook wel want hulp werd er niet geboden. Iedereen had zijn eigen zorgen en problemen. De oorlog had voor mijn vader en mij nog bijna een fataal einde. Toen de beschietingen te erg werden, gingen we naar ‘t Welsker wat redelijk veilig lag. Mijn vader was weer uit het ziekenhuis en met velen zaten we daar. Toen we op 30 maart weer buiten kwamen en naar Dinxperlo wilden gaan, kwamen de Geallieerden over en schoten nog even voor de zekerheid een lading munitie af. Mijn vader gooide mij in de greppel en dook bovenop mij. We konden later naar een andere woning verhuizen en verder leven zonder gevaar. Maar mijn onbekommerde jeugd was voorgoed voorbij. Tot op heden voel ik een diep gemis en mij rest alleen nog de enkele foto’s die hier aan de wand hangen; gekregen van derden want alles wat we hadden was verwoest. Tot enkele jaren geleden, heb ik nooit geweten waar onze hond gebleven was, maar hij was bij een ander gezin terecht gekomen. Dat heb ik nooit geweten. Ik kan mij gelukkig prijzen dat ik een lieve man heb getrouwd, die helaas enkele jaren geleden overleden is, en kinderen heb gekregen. Maar ook dankzij de goede zorgen van Dr. Smit destijds, heb ik het leven weer kunnen oppakken. Aan de Duitsers heb ik geen slechte en geen goede herinneringen overgehouden; maar bitter is het wel dat de helft van mijn familie door geallieerd vuur om het leven is gekomen”.