Oktober 2019
“Mijn ouders, August Ribbes en Louisa Knipscheer zijn in 1943 getrouwd en het jonge gezin woonde in bij oma Knipscheer aan de Weversstraat. Mijn vader was werkzaam bij metaalbedrijf Hallen, één van de grote werkgevers in Dinxperlo. Ik werd geboren in november 1944.
De oorlog weerhield hen er niet van te trouwen en een gezin te stichten, wat wel aangeeft dat de oorlogsperikelen in die jaren nog niet zo ernstig waren in Dinxperlo. Volgens mijn moeder moest je natuurlijk wel oppassen voor de Duitsers die in het dorp ingekwartierd waren en natuurlijk waren er ook wel schermutselingen, maar het dagelijkse leven ging schijnbaar zo zijn gangetje.
In 1945 werd de situatie echter anders, want in februari werd Dinxperlo zwaar getroffen door bombardementen en beschietingen en de situatie werd grimmiger. Mijn moeder voelde zich niet meer op haar gemak zo dicht in de buurt van de fabrieken. In februari was immers de timmerfabriek van Ten Brinke zwaar getroffen, waarbij ook dodelijke slachtoffers te betreuren vielen.
Ze besloten naar de broer van mijn moeder te verhuizen aan de Dwarsstraat, een zijstraat van de Aaltenseweg. Het gezin van mijn oom bestond uit vier personen, en wij kwamen daar met zijn vijven bij want er sloten nog twee familieleden van mijn vader aan. Eind maart werden de beschietingen zo erg dat wij nog voornamelijk in de kelder doorbrachten volgens mijn moeder”.
Dinxperlo ligt onder vuur
“In de nacht van 29 op 30 maart waren er nog steeds hevige beschietingen en ik was een baby van vier maanden oud. Mijn ouders hadden natuurlijk de grootste zorg om mij en bij de inslagen bogen ze zich om beurten over mij heen om mij te beschermen. Mijn vader had mijn moeder net afgelost of daar vloog een granaatscherf de kelder in en raakte mijn vader in het bovenbeen. Het moet een vreselijke toestand zijn geweest, want mijn vader was zwaargewond en bloedde hevig en moest dan ook dringend naar een dokter worden gebracht. Ondanks het levensgevaar om zich in die nacht op straat te moeten begeven, legden ze mijn vader op een ladder en probeerden via de Aaltenseweg naar het dorp te komen. Ze moesten enige meters verderop hun toevlucht zoeken bij de woning ’t Slaghekke in de kelder, waar vele mensen bijeen zaten. Maar de toestand van mijn vader liet het niet toe daar te blijven wachten. Met gevaar voor eigen leven liepen ze met mijn vader verder naar de Engelse militaire artsen, die aan de Burg. Haverkampstraat in het huis van Dominee Rijken zaten. Hoe mijn moeder aan deze informatie kwam, is mij verder niet bekend. In ieder geval kwamen ze daar aan en de artsen stelden voor mijn vader daar te laten en hem met een ambulance naar het ziekenhuis in Anholt te brengen. Natuurlijk was hun Engels ook niet zo goed en hebben ze het zo begrepen. Mijn vader klaagde ondertussen over ernstige maagpijn en zijn situatie verslechterde zienderogen, maar mijn moeder kon niet blijven vanwege mij en ze keerden terug naar de Dwarsstraat in de veronderstelling dat mijn vader de nodige medische zorg zou krijgen”.
Goede Vrijdag, 30 maart 1945.
“De volgende dag, toen de hel achter de rug was en het grootste gevaar geweken, kwam er iemand van de gemeente aan de deur om te zeggen dat mijn vader overleden in de tuin van notaris Weenink (nu het kerkelijk centrum} lag. Dat was natuurlijk een zeer dramatisch bericht wat niemand verwacht had. Waarschijnlijk was mijn vader nog die nacht overleden in de Burg.Haverkampstraat en aangezien er waarschijnlijk geen contactgegevens waren doorgegeven, had men ervoor gekozen mijn vader midden in het dorp te leggen, zodat hij snel gevonden zou worden. Volgens mijn moeder hebben ze hem naar het lijkenhuisje op de Oude Begraafplaats gebracht en spoedig begraven; geen kerkdienst, geen rouwkaarten. Mijn vader, nog geen 24 jaar oud, verloor zijn leven omdat hij het mijne wilde beschermden. Ik heb hem nooit gekend”.